Taakkaarten

Home   >   Bodemvariabiliteit  >  Kennis  >  Taakkaarten

Taakkaarten

Adviezen op basis van de VERIS MSP3 bodemscanner

Op basis van de metingen met de VERIS MSP3 bodemscanner worden door de Bodemkundige Diest van België twee plaatsspecifieke adviezen opgesteld; een bekalkingsadvies en een advies voor het toedienen van organische meststoffen zoals bv. compost.

Adviezen voor het variabel toedienen van compost en kalk (advies voor de eerstvolgende 3 jaar) bij een perceel in Brecht (links) en Boutersem (Rechts) (Bron: Bodemkundige Dienst van België).

Het advies voor het toedienen van compost of andere organische meststoffen is gebaseerd op de variatie in het gehalte aan organische stof binnen het perceel. Het doel is hier om het organische stofgehalte op elke plaats binnen het perceel te optimaliseren door in de zones met een lager organische stofgehalte een hogere dosis toe te dienen. In de zones waar het organische stofgehalte al hoger is, wordt een lagere dosis toegediend. Op die manier worden de organische meststoffen ingezet waar ze het meest nodig zijn om zo de algemene bodemvruchtbaarheid van het perceel op te krikken.

Het plaatsspecifiek bekalkingsadvies wordt berekend met het BEMEX-expertsysteem van de Bodemkundige Dienst van België. Dit expertsysteem houdt naast de variatie in pH ook rekening met de variatie in organische stof die met de bodemscanner in kaart wordt gebracht. De optimale pH van een bodem is naast de grondsoort (textuur) namelijk ook afhankelijk van het organisch koolstofgehalte. Verder wordt er ook rekening gehouden met de teelten die op het perceel komen (kalklievend vs kalkvrezend) en een eventueel recent toegediende bekalking.

Overzicht van het BEMEX-expertsysteem dat de Bodemkundige Dienst van België gebruikt voor het berekenen van het plaatsspecifiek bekalkingsadvies (Bron: Bodemkundige Dienst van België).

Het variabel toedienen van compost of kalk gebeurt in praktijk meestal door loonwerkers die over een variabele compost- of kalkstrooier beschikken. Bij het toedienen van kalk is het belangrijk om met volgende aandachtspunten rekening te houden:

Snellere werking kalk:

Voor een snelle werking wordt best een fijne kalksoort gebruikt. Ook het inwerken van de kalk zorgt voor een sneller resultaat. Door fijne kalk te gebruiken en deze in te werken in de bodem wordt namelijk een maximaal contact gecreëerd tussen de kalkdeeltjes en de bodemdeeltjes. Na een bekalking is het hiervoor dan ook aangewezen een oppervlakkige bodembewerking uit te voeren en zeker niet de kalk zonder deze grondbewerking onder te ploegen. Dit om een goede verdeling over de bouwlaag te bekomen.

Magnesium- of calciumgehalte corrigeren:

De keuze van de kalksoort moet afgestemd worden op het calcium- en magnesiumgehalte van de bodem. In sommige regio’s komen gronden voor met een eerder hoger magnesiumgehalte, maar met een calciumgehalte lager dan de streefzone. In die situaties geniet een kalksoort met een laag magnesiumgehalte de voorkeur zodat de bodem extra wordt aangerijkt met calcium. Door een kalksoort te kiezen waarvan de calcium/magnesium verhouding aansluit bij de noden van de bodem, kan het calcium- of magnesiumgehalte op een economisch voordelige manier op peil worden gebracht.

Niet mengen:

Kalk mag in geen geval gemengd worden met meststoffen die fosfaten of sulfaten bevatten. Dit betekent dat er geen kalk mag worden toegediend op een perceel waar recent drijfmest werd uitgereden of sulfaathoudende meststoffen (patentkali, kaliumsulfaat, magnesiumsulfaat, kieseriet,…) werden toegediend. Fosfaat en sulfaat zullen namelijk binden aan de kalkdeeltjes waardoor ze niet kunnen worden opgenomen door het gewas. Tussen bekalken en bemesten wordt best een periode van 4 weken ingelast. Indien er, door omstandigheden, toch kort na bemesten een bekalking moet worden uitgevoerd, wordt best eerst een oppervlakkige grondbewerking uitgevoerd.

Adviezen op basis van de elektrische geleidbaarheid

De EC of elektrische geleidbaarheid van de bodem is een parameter die bepaald wordt door verschillende bodemeigenschappen. Verschillen in EC die binnen een perceel worden waargenomen zijn o.a. het gevolg van:

  • Verschillen in grondsoort (zwaardere grond = hogere EC)
  • Verschillen in vochtgehalte (nattere grond = hogere EC)
  • Verschillen in nutriëntengehalte (meer nutriënten = hogere EC)
  • Verschillen in bodemdichtheid (hogere bodemdichtheid = hogere EC)

Het nadeel hiervan is dat steeds per perceel moet worden nagaan welk van deze parameters de oorzaak is van de waargenomen verschillen in EC, alvorens we op basis hiervan managementbeslissingen kunnen nemen. We kunnen op basis van de EC wel (management)zones afbakenen binnen een perceel. In tegenstelling tot verschillen in organische koolstof en pH, waar we weten dat we door het toedienen van organische meststoffen of kalk de bodemvruchtbaarheid kunnen verbeteren, is het voor verschillen in EC minder duidelijk hoe we hier op kunnen inspelen. Verschillen in EC blijken vaak gelinkt te zijn aan verschillen in productiepotentieel binnen een perceel.

Binnen het project “precisiemest” zullen we nagaan in welke mate we de EC van de bodem een goede basis kan vormen om variabel stikstof toe te dienen binnen een perceel en welke strategie hierbij het meest aangewezen is. Meer info over de proefopzet en de bemestingsstrategieën die binnen het project worden onderzocht kan je terugvinden op de pagina “proefvelden“.